“Oh.” Zegt ze. “Dus nu heb je weer tijd.”
Mijn moeder. Ook een eeuwige optimist.
“Nee.” Blaas ik terug. “Ik heb geen tijd.”
Twee dagen geleden werd ik gebeld. Sindsdien stond alles in het teken van. Poetsen, opruimen, kinderen aan het werk gezet, hondjes in de opvang, bloemen gehaald en vannacht de schuren nog aan kant gemaakt. Niks aan het toeval overlaten. Drie keer gekeken of de zon zou schijnen. Dan zou ik de tuinkussens buiten leggen. Dat ziet er zo knus uit.
Even geen tekst oefenen. Even niet schrijven. Even geen aandacht voor al het andere dat ik ook belangrijk vind. En dan. Word ik weer gebeld.
De makelaar. Ik zie het in mijn schermpje. Schrik me rot. Ik slaap nog. Heb ik het tijdstip niet goed onthouden? Staan ze al voor de deur? Zonder bril en pyjama ren ik de woonkamer in. Door de watten van de slaap heen hoor ik hem vertellen en uitleg geven. Ze hebben afgezegd. Ander huis gekocht.
In de herrie van het koffie apparaat roep ik een woord dat mijn kinderen niet mogen gebruiken. Ik heb even geen nuance, geen begrip, geen grapje om te maken.
In mijn eentje zit ik te balen. Aan mijn keurige eettafel. Confuus aan een koffie-infuus. De tuin ziet er door de net gelapte ramen prachtig groen uit. Eksters vliegen af en aan met takjes voor een vlechtwerk in de boom. Zij bouwen een nestje. Als ik wil kan ik wel huilen.
Wat jammer van al die oefen uren. Wat jammer van al die gemiste schrijfmomenten. Wat jammer van die cliënt die ik moest verzetten. Wat jammer van de kosten voor de hondenopvang. Wat nu?
Wat ga ik doen met deze plotseling lege ochtend? Ik hoef de badkamer niet af te drogen. De jassen uit de hal hoeven de auto niet in. Dat krat lege potjes en flessen ook niet. Meteen. Mijn bed hoeft niet rechtgetrokken. Dochter kan gewoon blijven liggen. En natuurlijk schijnt de zon.
Achter de schuifpui tript een ander vogeltje. Ik probeer te bedenken welke soort. Ik wil ook vleugels. Om weg te vliegen. Kom ik lekker niet meer terug. Mag dat huis zichzelf poetsen. Vleugels? Wacht even. Gedachtes op de rem. Piepende banden. Dat kan ik wél. Daar heb ik nu tijd voor. Om mezelf vleugels te geven.
Dan gooi ik de leader van mijn lezing nú naar mijn connecties. Dan vertel ik de wereld nú dat ik te boeken ben. Dan doe ik nú wat ik uitstelde om te kunnen poetsen.
Mijn moeder belt. Ze vind het sneu.
Ze zegt ook. “Dus nu heb je weer tijd.”
Ja mam. Ik heb tijd. Om takjes aan te dragen. Een vlechtwerk te maken.
En de zon schijnt.
Hallo Leven
Soms moet ik mezelf
Een beetje zon
en een schop onder mijn kont geven.
Comments