Volkomen niet begrijpen. Hoe een ander in elkaar zit. Soms heb ik dat.
Mijn Lief is lief. Maar begrijpen doe ik hem niet. Niet altijd. Afgelopen week heb ik geleerd. Dat dat niet hoeft. Dat dat ook geen zin heeft. Niet altijd.
We hebben veel gereden. Het Franse platteland verkend. Snelweg, landweg, steegjes en op-en-afritten genomen. Honderden kilometers kunnen oefenen. In de kunst van het uitgestreken gezicht.
Ik leg het je uit.
We hebben een navigatie en die wijst de weg. In principe. Als dat ding aangeeft dat we over een kilometer links aan moeten houden. Dan schuif ík meteen op naar links. Ja. Vind ik handig. Daar moet ik straks toch zijn. En dan toer ik weer rustig verder.
Lief niet. Niet bij nog een kilometer te gaan. Bij achthonderd meter ook niet. Bij vijfhonderd meter nog weinig motivatie voor links. Bij driehonderd meter nóg geen knipperlicht. Bij tweehonderd meter zijn mijn billen bezig met een knijpoefening die in de sportschool thuis hoort. Straks sjezen we die afslag voorbij. Rijden we nog steeds vier banen rechts en niet éérste baan links.
Warm in de auto.
Ik krijg de neiging om met mijn vingertje naar links te wijzen. Of iets te zeggen. Vermoed dat hij het niet gezien heeft. Kan toch? Daar wordt Lief echter weinig gezellig van. Die voelt dat niet als een lief en behulpzaam gebaar. Of ik hem zijn mannelijkheid rechtstreeks ontneem. Zó voelt hij dat.
Eerst dacht ik nog dat hij het navigatie systeem niet begreep. Kan ook toch? Maar doorgaans is mijn Lief best een intelligent mens. Dus dat is het niet. Hij kan ook goed rekenen, hij weet het verschil tussen links en rechts. Uit ervaring weet ik dat als ik er wel iets over zeg, onze humeuren direct de afrit nemen. Dat kan dan weer wel lekker vlot.
“Hij heeft het heus wel gezien maar er is nog tijd genoeg”. Heel eerlijk? Het gaat ook altijd goed.
Die bochtige landweg, in het donker, kan prima met tachtig kilometer per uur. Ik zou daar veertig rijden. De bestemming om middernacht pas bereiken.
Kortom. Ik zeg niks meer. Als mijn lijf toch wat onrustig in de stoel zit. Virtueel mee begint te remmen. Zeg ik niks meer. Als hij vraagt of er iets is. Lieg ik liefdevol recht in zijn gezicht. “Niks hoor schatje”. En ik trek mijn uitgestreken gezicht. Geen paniek. Geen onrust. Geen zweetdruppel is daar van af te lezen.
Sommige dingen begrijp je niet. Sommige dingen verander je niet. Trouwens. Nog honderddertien kilometer. En dan rijd ik.
Hallo Leven
Ik heb mijn les geleerd
Ik houd mijn mond
Al rijden we tien keer anders dan ik
Ben ik toch mooi stil gebleven
コメント