Voor de moeders die wensen “Was hij/zij maar weer even vier. Toen de grootste pijn meestal met een pleister, een ijsje of een knuffel wel weer over was”.
Hou moedig de wacht!

“Mamma, ik heb je gemist “ zegt Zoon op een woensdagavond in februari. Ik kook, hij praat. Hij zegt het wel twee keer. Mmm. Ik ben maar een week op wintersport geweest, wat heb je dan zó gemist?
Ik krijg een één meter negentig knuffel en verdwijn in zijn lange lijf. “De veiligheid” zegt hij. “En groenten.”
We blijven even zo staan. Ik hoef niet te zien om te kunnen voelen dat hij moet huilen. “Dat snap ik jongen.”
Hij woont op zichzelf en samen. Met een hypotheek, fulltime baan, licht neurotisch alles-moet-opgeruimd-zijn karakter en een uitdaging op leren samenleven. Eenentwintig met de brede schouders van een veertigjarige. Maar ze dreigen te gaan hangen.
Niet alleen zijn lijf, ook zijn kwesties zijn mij, als moeder, te groot. Liefst houd ik hem thuis. “Blijf hier, laat je verwennen, ik stop je wel in bed. Kom tot rust, je kunt de hele bovenverdieping krijgen. Ik wil elke avond voor je koken en als ik heel gek ben, je broodjes nog wel smeren. Als ik nog weer heel even voor je kon zorgen en jouw zorgen over kon nemen. Dan deed ik het meteen.”
Dat zeg ik als we loslaten. We constateren samen dat dat heel mooi zou zijn. Maar dat dat niet gaat. Hij moet terug naar eigen huis en onrustige haard. Zelf een weg vinden, een grindpad desnoods. Grenzen voelen en stellen. Van binnen en naar buiten. Hart en hoofd op lijn zien te krijgen of één van beide voorrang geven.
Ik voel zijn twijfel, machteloosheid en vermoeidheid. Zie het donkere wolkje groeien. De regen, de hagel en de storm bij hem vanbinnen. Code rood. En niemand kan zijn licht weer aan doen. Dat moet hij zelf doen.
Ik zwaai hem uit. Mijn loodzware arm en ik. Auto en Zoon verdwijnen uit mijn zicht. De oprit is weer leeg en donker. Mijn borstkas voelt ook zo. In mijn maag zitten stenen en mijn hart is met hem meegereden. Alleen een lantaarn geeft nog licht.
Lief kind, ik heb je te leen, je bent niet van mij. Ik mag je aanschouwen zonder je de weg te wijzen. Of erger nog. Ervan af te sleuren. Húp. Andere kant op. “Want dat is beter”, zegt mijn moederhart.
Maar téring wat is dat soms moeilijk en tegennatuurlijk. Ik wil je behoeden met mijn machteloze macht. Maar ik mag niet.
Ik kan niet anders, dan heel zacht, aanmoedigen. Ergens langs de lijn, of het grindpad, ligt jouw leven. Zó anders dan ik dat had verwacht. En tussen weerstand en verlangen bewaar ik een veilige ruimte waarbinnen iets veranderen mág. Niks moet. Niks hoeft. Zolang we elkaar maar wel af en toe een knuffel geven.
Hou ik moedig de wacht.
Comentários